Mysterie?
In dit artikel gaat het over het geheimenis van de wetteloosheid. Dat heeft betrekking op de tijd die voorafgaat aan de openbaring van de mens der wetteloosheid, hetgeen (ook nu nog) in de toekomst zal gebeuren.
Het woord ‘geheimenis’ komt van het Griekse musterion, waarvan ons woord mysterie is afgeleid. Toch dekt de betekenis van ‘mysterie’ in onze hedendaagse taal niet helemaal de lading van het origineel. Als wij zeggen dat iets een mysterie is, dan zit daarin vooral de gedachte dat we er helemaal niets van weten; het is onverklaarbaar, niet te beredeneren, et cetera.
Het woord ‘musterion’, geheimenis (of: verborgenheid) echter, betekent dat iets niet openbaar is, het is (nog) niet bekendgemaakt of zichtbaar geworden.
In die zin hebben we het dus niet over een mysterie, maar over dat wat in het geheim verricht wordt, met name op het terrein van de duisternis. En daarover geeft de Bijbel informatie, zodat we er wel iets van (kunnen) weten. Paulus zegt in Efeze 5:11 en 12 tegen de kinderen van het licht (t.o. degenen die in duisternis wandelen) : “En neem niet deel aan de onvruchtbare werken van de duisternis, maar ontmasker ze veeleer. Want wat heimelijk door hen gedaan wordt, is te schandelijk om zelfs maar te vertellen.”
Duisternis
Als het gaat over dit geheimenis, komen we dus terecht bij de ‘onvruchtbare werken van de duisternis’. Dit heeft in de eerste plaats te maken met werken die ingaan tegen Gods wil en woord.
Die werken zijn niet uit God en dus ook niet tot Zijn eer.
In Romeinen 13:12 en 13 lezen we: “De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij gekomen. Laten wij dus de werken van de duisternis afleggen en de wapens van het licht aandoen. Laten wij, als op klaarlichte dag, op een gepaste wijze wandelen, niet in zwelgpartijen, niet in dronkenschappen, niet in slaapkamers en losbandigheden, niet in ruzie en afgunst.”
Hier zien we dus wat bij de ‘werken der duisternis’ behoort: zwelgpartijen, dronkenschappen, wellust, losbandigheid, en wat dies meer zij. Dat gebeurde natuurlijk vooral in de spreekwoordelijke achterkamertjes, buiten het zicht van de goegemeente; in het verborgene, zeg maar. De Heere Jezus zei daarover: “Want ieder die kwaad doet, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet ontmaskerd worden” (Joh. 3:20).
Let wel, wat Paulus zegt in Romeinen 13 gaat niet zozeer over een incident, maar meer over een levenswijze. Binnen het Romeinse rijk kwam dat destijds veel voor, tot in de hoogste kringen. Decadentie (verwildering van zeden en moreel verval) vierde hoogtij en de apostel riep de gelovigen op om zich daaraan te onttrekken.
Maar er is meer! In Efeze 4:17-19 lezen we het volgende van Paulus: “Dit zeg ik dan en getuig ervan in de Heere, dat u niet meer wandelt zoals de andere heidenen wandelen, in de zinloosheid van hun denken, verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven dat uit God is, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding van hun hart. Zij hebben zich, ongevoelig als ze zijn geworden, overgegeven aan losbandigheid, om alle onreinheid begerig te bedrijven.”
De apostel zegt hier over de heidenen (Gr. ethnee, volken), dat wil zeggen, de ongelovigen, een paar opmerkelijke dingen. Hun denken is zinloos, ijdel, vruchteloos. Hun verstand is verduisterd. Het Griekse woord ‘dianoia’ dat hier vertaald is met ‘verstand’ duidt op het vermogen om dingen te kunnen doorzien. Zij zien wel, maar ze verstaan ten diepste de betekenis ervan niet, ze hebben geen inzicht. Dat heeft een oorzaak: zij zijn namelijk vervreemd van het leven dat uit God is, door onwetendheid. En die onkunde vloeit weer voort uit de verharding van hun hart.
De oproep van Paulus richt zich dus naar de gelovigen toe op een wandel die in overeenstemming is met de kennis van God en Zijn Woord. Daar begon hij ook mee in hoofdstuk 4: “Zo roep ik, de gevangene in de Heere, u op tot een wandel die de roeping waarmee u geroepen bent, waardig is …”
Wat Paulus in Efeze 4 schreef, sluit aan op wat hij in Romeinen1:18 en volgende verzen heeft opgetekend. Daar spreekt hij -kort gezegd- over goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen die de waarheid in ongerechtigheid onderdrukken, of: ten onder houden. Er was een zekere kennis van God als Schepper van hemelen en aarde (zie ook bijv. Ps. 19:1), maar de mensen hebben Hem verworpen. In plaats van God te eren, hebben zij Hem terzijde geschoven: “Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart” (vs. 21 NBG-’51 vert.). En zij hebben de Schepper ingewisseld voor het schepsel (vs. 23). Gevolg daarvan is dat God hen heeft overgegeven aan zichzelf, aan de begeerten van hun eigen hart: onreinheid, oneervolle hartstochten en een verwerpelijk denken “om dingen te doen die niet gepast zijn” (vs. 28).
De waarheid wordt ten onder gehouden
Dit is een belangrijke uitspraak, waarmee we terecht komen op het terrein van waarheid en leugen.
De waarheid heeft te maken met God en Zijn Woord. Hijzelf is de Waarheid en alles wat Hij heeft geopenbaard in Zijn Woord is eveneens waarheid. In de laatste nacht vóór Zijn kruisiging bad de Heere Jezus voor de Zijnen tot de Vader: “Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid” (Joh. 17:17).
Tegenover de waarheid staat de leugen, die z’n oorsprong vindt in de ‘vader van de leugen’, de duivel. In Johannes 8 heeft de Heere een dispuut met de Joodse elite in Zijn dagen. Zij claimden God als hun Vader, terwijl zij de Zoon afwezen: “Als God uw Vader was, zou u Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan en gekomen” (vs. 42). Vervolgens spreekt Jezus pijnlijke woorden aan hun adres: “U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.”(vs. 44).
Zij verzetten zich tegen de waarheid en waren daarmee dienaren van de tegenstander, de duivel. In hoeverre zij dat zelf beseften is moeilijk te zeggen. Sommigen zullen wellicht verblind geweest zijn door hun traditie en godsdienstig streven. Toch valt niet uit te sluiten dat er onder hen ook waren die heel goed wisten wie Jezus was, maar Hem niet wilden aanvaarden. De Heere Jezus sprak eens een opmerkelijke gelijkenis uit over een heer des huizes, die een wijngaard plantte (Matt. 21, Mark. 12 en Luk. 20). Toen hij zijn slaven stuurde om de opbrengst te ontvangen, werden zij geslagen, gestenigd en/of gedood. Tenslotte stuurde hij zijn bloedeigen zoon: “Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden” (Matt. 21:38). En zo geschiedde.
Dat was niet zomaar een ‘verhaaltje’ van Jezus. Hierin lag een ernstige boodschap opgesloten. Die zoon van de heer des huizes stelt niemand anders voor dan de Zoon van God, de ware Erfgenaam. En de slechte landbouwers of pachters, dat waren de Joodse leidslieden. Dat beseften zij zelf maar al te goed: “En toen de overpriesters en Farizeeën deze gelijkenissen van Hem hoorden, begrepen zij dat Hij over hen sprak” (vs. 45). En hun reactie was duidelijk: “En zij probeerden Hem te grijpen, maar zij waren bevreesd voor de menigten, omdat die Hem voor een profeet hielden” (vs. 46).
Wij worden hiermee bepaald bij een belangrijk gegeven. Er zijn mensen die de waarheid kennen, maar die om allerlei redenen ten onder (willen) houden. Om het breder te trekken: zij weten dat God er is en wat Zijn wil is, enzovoort, maar ze weigeren zich aan Hem te onderwerpen. Ze willen Hem niet dienen. Ze zijn verduisterd in hun verstand en hun harten zijn verhard! En de tegenstander spint er garen bij, want hij kan hen goed gebruiken om zijn leugen te propageren en zijn plannen te realiseren.
Zonen van de ongehoorzaamheid
In eerdere artikelen schreven we al dat er sprake is van een duivelse alliantie (zie AMEN 158 en 159): ‘Dit is een veelal onzichtbaar samenwerkingsverband tussen de tegenstander en (zondige) mensen, met name onder de leiders. De Bijbel spreekt bijvoorbeeld over de ‘zonen van de ongehoorzaamheid’ in relatie tot satan. Paulus legt in Efeze 2:1 en 2 de verbinding met satan: “Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt, u die dood was door de overtredingen en de zonden, waarin u voorheen gewandeld hebt, overeenkomstig het tijdperk (Gr. aioon - eeuw) van deze wereld, overeenkomstig de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen (lett.: zonen) van de ongehoorzaamheid …”
Daarnaast staan ze in de Bijbel bekend onder termen als 'zonen van deze aioon/eeuw', ‘zonen van de boze’, een 'boos en overspelig geslacht', een 'verkeerd en ontaard geslacht', e.a. In de zonen van de ongehoorzaamheid is een geest werkzaam, die grote invloed heeft op de wereld en de samenleving. Het is de geest van Gods tegenstander, die door Paulus in 2 Korinthe 4:4 omschreven wordt als de "god van deze eeuw" en verder bekend staat als satan, duivel, draak, oude slang; hij die zich voordoet als engel des lichts, etc. (zie meer in het artikel ‘De zonen van de ongehoorzaamheid’ in AMEN 134, pag. 8).
In de gelijkenis van de tarwe en het onkruid wordt zichtbaar dat eerst in de oogsttijd, de voleinding van de eeuw, duidelijk wordt wie wie is (zie het artikel op pagina 20). Tot die tijd is het nog grotendeels verborgen.
Werkzaam
Paulus schreef dus aan de Thessalonicenzen dat het geheimenis van de wetteloosheid al werkzaam was in die dagen. Het woord ‘wetteloosheid’ komt van het Griekse ‘anomia’ = zonder wet of regel. In eerste instantie heeft dat betrekking op hen die zich niet (willen) houden aan Gods wet- en regelgeving. Dat wordt in het Oude Testament al zichtbaar. Niet alleen in de ongehoorzaamheid van individuen, te beginnen bij Adam en Eva, Kaïn, en vele anderen, maar ook in de gezamenlijkheid. God heeft destijds de oude wereld niet gespaard, omdat “…de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren” (Gen. 6:5). Er was geen gerechtigheid meer te bekennen, dat wil zeggen dat Gods regelgeving niet meer werd betracht. Op een paar mensen na, Noach en de zijnen, met wie God na het oordeel van de zondvloed een nieuw tijdperk begon.
God gaf Noach duidelijk aan wat Zijn bedoeling was: “Toen zegende God Noach en zijn zonen en Hij zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde!” (Gen. 9:1). Zij moesten de aarde ‘vervullen’ door talrijk te worden hetgeen noodzakelijk inhoudt dat zij zich over de aarde zouden gaan verspreiden.
Korte tijd later zien we dat de geest van de wetteloosheid werkzaam is, want de mensen zijn niet van plan zich aan de wil van God te conformeren. In Genesis 11 lezen we dat zij in plaats daarvan hun eigen plan trekken en samen gaan wonen in een vlakte in het land Sinear. Doelbewust en ongehoorzaam, zo blijkt: “En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!” (Gen. 11:4).
En zo komen we terecht bij Babel, de stad die hoort bij het koninkrijk van Nimrod (Gen. 10:9), wiens naam betekent: rebel, opstandeling. Dit typeert de gezindheid die verweven is met Babel.
Babel
Het gebeuren daar in het land Sinear destijds is duidelijk onderdeel van het geheimenis van de wetteloosheid. En ‘Babel’ is daar de overkoepelende naam voor. Deze naam heeft in de eerste plaats betrekking op de stad die toen is gebouwd en door de tijden heen heeft bestaan, en in de eindtijd nog een belangrijke rol zal spelen, getuige het boek Openbaring.
In de tweede plaats is ‘Babel’ ook de verzamelnaam voor alle tegen-God-ingaande werken. De (onvruchtbare) werken der duisternis. De geest die heerst over Babel is de anti-christelijke geest, of, zoals Paulus het omschreef in Efeze 6: “…de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten” (vs. 12).
Het zijn de wereldbeheersers (Gr.: kosmokraten) van de duisternis van dit tijdperk (Gr.: aioon -eeuw). Zij staan onder leiding van de “aanvoerder van de macht in de lucht”, satan dus, die de ‘god van deze eeuw’ is, en van de “geest die nu werkzaam is in de kinderen (lett.: zonen) van de ongehoorzaamheid” (Efe. 2:2).
Babel, met alles erop en eraan, staat dus onder leiding van satan (= tegenstander) en het is de satanische geest waardoor haar leiders en onderhorigen worden geïnspireerd!
Door de hele Bijbel heen, en dus ook door de hele geschiedenis heen, komen we die geest tegen, die mensen een waanbeeld verschaft, die zij voor de werkelijkheid (moeten) houden en hen zodoende van God doet afdwalen. Hij spiegelt hen een waarheid voor, die in werkelijkheid niets anders is dan een leugen. En dat is niet vreemd, want hij is immers ‘een leugenaar en de vader van de leugen’.
Leugen
Het geheimenis van de wetteloosheid wordt aldus gekenmerkt door leugen en bedrog, hetgeen zich in de geschiedenis van deze wereld van oude tijden af heeft gemanifesteerd en ook vandaag nog steeds werkzaam is, totdat het in de eindtijd tot een hoogtepunt komt in de mens der wetteloosheid, alvorens deze tenietgedaan wordt door de komst van de Heere Jezus Christus. Hoe dichter we de eindtijd naderen, des te groter het bedrog zal zijn. Er is geen tijd geweest waarin de leugen zo regeert als de onze. En velen hebben dat niet of nauwelijks in de gaten. Zelfs onder mensen, die zich christen noemen, is er veel onkunde over wat er nu werkelijk gaande is om ons heen. Eén van de dingen die daaraan ten grondslag liggen, is het schromelijk gebrek aan Bijbelkennis. Het is net als in de tijd van Jezus, nu zo’n tweeduizend jaar geleden, toen hij tot Joodse leiders sprak: “Als het avond geworden is, zegt u: Mooi weer, want de hemel is rood; en 's morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Huichelaars! De aanblik van de lucht weet u wel te onderscheiden, en kunt u de tekenen van de tijden niet onderscheiden?” (Matt. 16:3).
DV in de volgende AMEN gaan we hiermee verder.